Duitsland lanceert zijn nationale ICE-inventaris

het verhaal over de rattenvanger van Hameln, nu op de Duitse ICE-inventaris

Op donderdag 11 december 2014 lanceerden onze oosterburen hun nationale inventaris van immaterieel cultureel erfgoed. Maar liefst 27 ICE-elementen werden als eerste ingeschreven op de nationale inventaris. Daarmee brengt de Bondsrepubliek Duitsland de implementatie van de UNESCO-conventie 2003 voor het immaterieel erfgoed in haar nationaal cultuurbeleid op kruissnelheid. De Bondsregering heeft de Conventie 2003 eerst verleden jaar geratificeerd, maar start nu met haar inventarislijst een doordacht en duurzaam ICE-beleid op.

Velen waren geroepen, maar niet allen werden uitverkoren

Zoals in België is ook in de Bondsrepubliek cultuur vooral een beleidsdomein waarvoor in de eerste plaats de deelstaten bevoegd zijn. Maar in Duitsland wordt er wel één nationale inventaris opgesteld (al wordt het adjectief ‘nationaal’ er om reminiscentieredenen stelselmatig vermeden: men spreekt van een ‘Bundesweites Verzeichnis’). Die valt onder de beleidsbevoegdheid van de Staatsministerin voor Cultuur en Media in Berlijn, maar de facto zijn het dus de deelstaatregeringen die via hun cultuurministers de besluitvorming inzake immaterieel-erfgoedbeleid aansturen.

Na een eerste oproep bij erfgoedgemeenschappen in elk van de zestien Bundesländer, selecteerden de cultuurministeries van de Länder 83 mogelijke kandidaatelementen om op de nationale inventaris ingeschreven te worden. Een onafhankelijke expertencommissie beoordeelde alle kandidaturen nauwgezet. Afgelopen donderdag bekrachtigde de Permamente Conferentie van Cultuurministers van de Bundesländer het advies van de expertencommissie formeel. Daardoor werden 27 ICE-elementen op de nationale lijst ingeschreven. Tweeëntwintig andere dossiers zijn nog in behandeling, meestal omdat ze niet volledig waren. Zevenendertig kandidaturen werden als ongeschikt beoordeeld en worden niet opgenomen op de nationale inventaris. De experten selecteerden uit de eerste lichting van 83 ICE-elementen ook negen immateriële cultuurverschijnselen die op een nationale inventaris van goede-praktijkvoorbeelden inzake borging zullen opgenomen worden. Die tweede nationale lijst wordt in het voorjaar van 2015 gelanceerd. Dan volgt ook meteen de volgende oproep voor nieuwe kandidaturen.

Diversiteit en engagement

Met haar nationale inventaris wil de Bondsrepubliek de aandacht vestigen op de grote culturele diversiteit en haar appreciatie tonen voor het engagement waarmee burgers zelf zorg dragen voor tradities, kennis en vaardigheden van vroeger door ze hedendaags te interpreteren en ze door te geven aan volgende generaties. Bij de eerste 27 opgenomen elementen zijn er die vanuit Belgisch/Vlaams ICE-perspectief erg vertrouwd ogen, zoals de valkerij, het vinkenzetten in de Harz, de morsetelegrafie en ambachtelijke vaardigheden zoals de traditionele instrumentenbouw, het dakdekken met rieten poppen, de ambachtelijke houtskoolproductie, de zoutziederij en het transport van kaphout via waterwegen (Flösserei).

Uiteraard zijn er ook een hele rits aan religieus geïnsprireerde lokale feesten bij de eerste nominaties die het haalden, zoals het Feest van Petrus en Paulus in Bretten, de Passiespelen van Oberammergau en de Lindenkirchweih te Limmersdorf. Maar ook de niet-confessionele feestcultuur is meteen vertegenwoordigd op de nationale inventaris met elementen zoals het zingen van liederen van de Duitse arbeidersbeweging of het jaarlijkse profane Volksfeest dat sinds 1853 in Malchow georganiseerd wordt. Opvallend is dat net als in andere Europese landen voorlopig de ICE-elementen van gemeenschappen met een migratieachtergrond (nog) niet op de nationale inventaris prijken. Omgekeerd ziet de Sorbische minderheid in de Lausitz, een oostelijke regio tegen de Poolse grens, wel meteen haar hele traditionele feestcultuur gedurende de jaarcyclus als immaterieel erfgoed ingeschreven op de nationale inventaris. En ook de Nederduits sprekende Noord-Duitsers krijgen met de opname van hun theatertraditie in de - in Duitslands officieel erkende - streektaal meteen een sterk identiteitsbepalend element op de nationale inventaris. 

Inzetten op generieke ICE-elementen

Een ander opvallend verschil ten opzichte van de Inventaris Vlaanderen heeft te maken met de schaalgrootte van een aantal opgenomen elementen. Het lijkt erop dat men in Duitsland ervoor kiest om immateriële cultuurverschijnselen met een brede regionale (of zelfs nationale) verspreiding van meet af aan als één generiek element op de nationale inventaris in te schrijven. Zo behoren tot de eerste 27 inschrijvingen regionale ICE-elementen zoals ‘het Rijnlandse carnaval met al zijn lokale varianten’ en de Schwäbisch-Alemannische Fastnacht. Ook drie jongenskoren uit Sachsen met een rijke traditie werden als één geclusterd element in de inventaris opgenomen.

Het breedste draagvlak hebben elementen zoals de Duitse broodcultuur, het Duitse theater- en orkestenlandschap, de koormuziek van Duitse amateurkoren, de orgelbouw en orgelmuziek en de stijl- en transmissievormen van moderne dans. Hier worden over alle binnenlandse grenzen heen samenwerkingen aangemoedigd tussen vele honderden organisaties en verenigingen die samen de erfgoedgemeenschap van zo’n generiek element vormen. Zij allemaal mogen vanaf nu een nieuw logo gebruiken voor alle niet-commerciële doeleinden die bijdragen tot de borging van het ingeschreven ICE-element. Het motto van dat logo luidt “wissen, können, weitergeben”. Het vat daarmee in drie werkwoorden de geest van de UNESCO-conventie van dat ontoegankelijk blijvende begrip ‘borgen’ perfect samen.

Gebruiken van de ‘inter alia’-optie

Verdragsstaat Duitsland maakt ook meteen bij de opstart van zijn nationale inventaris gebruik van de flexibiliteit die de UNESCO-conventie van 2003 biedt bij het indelen van ICE-elementen in categorieën. In de tekst van de Conventie worden vijf categorieën gedefinieerd, maar nadrukkelijk ‘inter alia’. Lid 2 van het definiërende tweede artikel van de Conventie luidt immers: “Het immaterieel cultureel erfgoed, zoals gedefinieerd in paragraaf 1, manifesteert zich inter alia in de volgende domeinen:

  • (a) orale tradities en uitdrukkingen, inclusief taal als een vehikel van immaterieel cultureel erfgoed;
  • (b) podiumkunsten;
  • (c) sociale gewoonten, rituelen en feestelijke gebeurtenissen;
  • (d) kennis en praktijken betreffende de natuur en het universum;
  • (e) traditionele ambachtelijke vaardigheden.


Daarmee wordt aan elke Verdragspartij onbeperkt de mogelijkheid gelaten om deze domeinen aan te vullen met andere, zelf te definiëren groepen van ICE-elementen. Tot hiertoe maken niet erg veel van de 161 staten die de Conventie 2003 al ondertekenden hiervan gebruik. Duitsland doet dat meteen bij het installeren van zijn nationale inventaris wel. Er werd meteen een zesde categorie voor binnenlands gebruik toegevoegd, namelijk ‘vormen van maatschappelijke zelforganisatie’. Met die nieuw toegevoegde categorie heeft de Bondsrepubliek ook internationale plannen.

Op weg naar een eerste Duitse inschrijving op de Representatieve Lijst

Staatsministerin voor Cultuur en Media Monika Grütters heeft bij de lancering van de nationale inventaris immers meteen ook aangekondigd dat Duitsland de ambitie heeft om in 2015 een eerste voordracht te doen voor het opnemen van een ICE-element op de internationale Representatieve Lijst van het immaterieel erfgoed van de mensheid. De selectie daarvoor is de voorbije maanden eveneens gebeurd en de Permanente Conferentie van Cultuurministers heeft voor een nogal abstract ogend  ICE-element uit het nieuw toegevoegde domein gekozen: ‘die Genossenschaftsidee’. Het gaat daarbij om de coöperatieve samenwerkingsvorm waarbij burgers via aandeelhouderschap samen een vooraf bepaald cultureel, sociaal of economisch doel nastreven. De Duitse vaders van deze 19e-eeuwse coöperatieve ‘Genossenschaften’ waren Hermann Schulze-Delitzsch en Friedrich Wilhelm Raiffeisen. De coöperatieve boerenleenbank die  laatstgenoemde in 1864 oprichtte, kende ook bij ons navolging in de ‘Centrale Kas voor Landbouwkrediet van den Belgischen Boerenbond’, die op 15 maart 1935 werd opgericht en in 1970 werd omgedoopt tot ‘Centrale Raiffeisenkas’. Meteen weet u ook waar de naam CERA – ingevoerd in 1986 en sinds 1998 opgegaan in KBC Bank – vandaan komt. 

Rob Belemans
internationaal
Unesco Duitsland
nationale inventaris